Voor het stoken van onze Oerfrysk-whisky maken we gebruik van reguliere rassen én van gerstsoorten die vanouds in Friesland werden verbouwd. Het gaat hierbij om drie soorten, waarvan twee zomergersten en één wintergerst die door het Werkverband Friese Rassen in stand worden gehouden.

De gerst wordt eerst gemout. Dat houdt in dat het eerst gewassen en geweekt wordt, waarna het gedurende een aantal dagen ontkiemt. Vervolgens wordt het gedroogd en worden de wortels en kiemen van de korrel gescheiden. Dan wordt er een moutpap van gemaakt (maischen) door het moutschroot enkele uren in heet water op te lossen. Enzymen zorgen er voor dat de mout wordt afgebroken tot eenvoudige moleculen. Ook worden er verschillende suikers gevormd, sommige vergistbaar, andere niet.

Nu wordt de heldere vloeistof (wort) gescheiden van de vaste bestanddelen: de bierbostel. (Bij het maken van bier wordt er nu hop aan toegevoegd maar voor whisky is dit niet nodig en kan zelfs nadelig uitwerken op de smaak.)
De wort, met een temperatuur van ca 20 graden Celcius, komt in een vat waarbij gist wordt toegevoegd, samen met een giststarter.

Na een dag of tien ontstaat er een alcoholpercentage van tussen de 8% en 12%.
De hoeveelheid alcohol hangt ondermeer af van de hoeveelheid suiker, het type gist en de temperatuur van de wort. Nu wordt de wort overgeheveld naar de stookketel waarna de eerste stook plaatsvindt. Dit proces neemt enkele uren in beslag en levert uiteindelijk een alcoholpercentage op van tussen de 30% en 40%.

Als er een alcoholpercentage is bereikt van 69% stopt de stook en wordt de alcohol na afkoeling in een houten vat opgeslagen waar het voor de duur van minimaal 3 jaren en één dag in blijft. Tussentijds wordt de whisky-in-wording uitgebreid getest en geproefd en in minimaal 2 andere soorten vaten opgeslagen om een zo breed mogelijk smaakprofiel te verkrijgen.